Dat de realistische en figuratieve schilderkunst zich sinds de jaren negentig in een toenemende belangstelling mag verheugen, staat vast. Natuurlijk is deze "kunst die wat voorstelt" nooit echt weg geweest, alleen, het mocht even niet. Maar nu mag realisme weer worden getoond, genoten en gekocht.
Kunstschilder Carel Huls (1948), is hier een mooi voorbeeld van. Hij exposeert in tal van Europese topgalerieën en is vertegenwoordigd op diverse internationale kunstbeurzen. Bij het kijken naar zijn werk zien we de evocatie van een wereld die ons van dichtbij vertrouwd is, maar die fascinerender wordt door wat de schilder ermee gedaan heeft.
Huls maakt foto's met verf, weliswaar niet om de "realiteit" te vatten, maar om ze te sublimeren. Binnen het uitgemeten kader van elk schilderij speelt zich af wat Carel bedreigd weet, de precieuze schoonheid, de melancholische ontroering, de kracht en de hardheid van het universele.
De perfectie van zijn schilderijen fascineert, maar creëert tegelijkertijd onrust. Bij Huls gaat het vooral om de levendigheid, de suggestie van echtheid van de figuren, de compositie en de lichtinval. Zijn doel is om een beeld te schilderen dat hij mooi vindt. "Ik help mensen oog te hebben voor de verassende schoonheid in het dagelijks leven door aandacht te besteden aan iets wat anders wellicht onopgemerkt voorbijgaat."
Essentieel is volgens Huls de fictie, het besef dat de geschilderde realiteit niet de werkelijkheid is, maar en picturale analyse ervan. Schilderen wordt dan filosoferen, niet met taal, maar in de materie, in de verf. Hij zorgt voor een eigen inbreng, zet het onderwerp naar zijn hand. Evenzeer bij het schilderen van een portret kan het alleen maar goed gaan lukken, vindt hij, als er een grote interesse bestaat voor het model. Zijn portretten maken dit echt voelbaar, de persoon raakt je als het ware aan.